Leef voor de dood

Proloog

Heb je ooit de brandende vlam onder je huid gevoeld? De hitte die door je aderen rolt, het dikke, donkere bloed dat van het ene deel van je lichaam naar het andere pompt?

Je meeslepend in de duisternis. Je hele bestaan verstikkend met slechts één vonk, één simpele flikkering van waanzin.

Hoe hou je jezelf in het licht?

Je vingertoppen kunnen de rand van het gezonde leven vasthouden, maar je hoeft maar één vinger over de rand te laten glijden, en je bezwijkt aan wat je altijd al had moeten worden.

Manisch.

Ik hoor geen stemmen. Ik voel geen mensen om me heen die er niet echt zijn. Ik ben geen psychopaat die me in een dwangbuis opsluit. Nee, als je binnen een meter van me komt, ruk ik je keel open met mijn blote handen.

Het is niet iets geleerd.

Ik ben ermee geboren. Het zit in mijn bloed. Het klopt in mijn hart.

De haat, de woede, de behoefte om pijn te veroorzaken brandt achter mijn ogen en doet pijn in mijn vingertoppen tot het punt waarop ik mezelf afsluit omdat ik zonder twijfel weet, als ik dat niet doe, dat er dan bloed om me heen zal vloeien.

Ik voel elke dag een stukje van mezelf in de duisternis vallen. Ik verlies deze strijd van goed tegen kwaad. Ik begin mezelf weg te voelen glijden, en ik probeer zo verdomd hard om mezelf in bedwang te houden, maar beetje bij beetje brokkel ik af, een flard van mijn menselijkheid valt van de afgrond om nooit meer gevonden te worden.

Ik kan nooit een gram terugwinnen van wat ik aan het verliezen ben.

Wat weg is, is verloren.

Ik ben bang dat ik binnen de kortste keren Raven Abbott niet meer zal zijn.

Ik zal alleen zijn wat ik ben, en dat is mijn lot.

Helaas, als het lot waar is, betekent dat, dat ik binnenkort mijn ergste nachtmerrie ben.

Een moordenaar.




Hoofdstuk één (1)

Raven

Ik wikkel de witte tape om mijn knokkels en trek hem strak, zodat de bloedsomloop niet wordt afgesneden, maar ik wel de steun en bescherming krijg die ik nodig heb. Ik bal mijn vingers in gespannen vuisten, mijn verkorte nagels gekarteld tegen mijn handpalmen. Adrenaline giert door mijn aderen. Ik ben er klaar voor.

Ik ben er zo verdomd klaar voor.

Ik hoor het gejuich door de gang als ik in de geïmproviseerde kleedkamer zit, de bank en de metalen kastjes die aan de vloer en de muren zijn vastgeschroefd. Daarnaast is er een open douche zonder muren eromheen, geen gordijn. Dit is het dan. Dit is het beste wat ik kan krijgen. Gelukkig, ben ik het enige meisje hier beneden. Wat betekent dat ik de enige ben die deze kleedkamer gebruikt.

Ik ben maar één keer in de mannenkleedkamer hiernaast geweest. Schokkend en niet-schokkend, dit is een toevluchtsoord vergeleken met dat strontgat.

Deze plek is een deel van het onbekende. Ondergronds, maar als mensen ondergronds zeggen, weten ze dan wel wat dat betekent? Deze plek, de Inferno, ligt letterlijk onder de straten van Portland. Het is onbekend voor bijna iedereen, behalve de kleine groep van de uitverkorenen. Zij die het weten, weten het.

Degene die het niet weten, zullen het nooit weten.

De Inferno is een plaats waar mensen komen om te sterven. Soms figuurlijk, soms letterlijk. De vechters zijn veel meer dan MMA vechters, boksers, martial arts mafkezen, en dergelijke. De uitverkorenen zijn zij die de ring van de Inferno betreden met het begrip dat de dood een gevolg kan zijn, of een beloning. Wat je maar verkiest.

Ik heb nooit gedood, maar dat is mijn eigen keuze, niet omdat ik de mogelijkheid niet heb. Als ik tussen die rafelige touwen en op de met bloed besmeurde mat kom, haal ik de vechter tevoorschijn, maar verberg ik de moordenaar.

Mijn vriend en trainer, Corgan, is degene die me introduceerde tot de Inferno. Sinds ongeveer een jaar train ik in een lokale sportschool. Corgan zag me trainen. Ik denk dat hij me zag vechten tegen de demonen die onder mijn borst woeden. Hoewel ik mijn duisternis probeer te verbergen, weet ik dat mijn emoties doorzichtig zijn. Ik ben slecht in het verbergen van mijn ware ik, en Corgan was in staat om me te zien voor wie ik werkelijk ben. Iemand die dagelijks vecht tegen de duivel in haar borstkas. Hij was meteen aardig tegen me en gaf me tips en aanwijzingen tijdens mijn gymlessen. De tips leidden ertoe dat hij me ging trainen. Het is onconventioneel, maar hij is altijd aan mijn kant blijven staan. Hij heeft me altijd willen helpen, ook al geloofde ik altijd dat hij het giftige bloed in mijn aderen kon voelen, het heeft hem nooit afgeschrikt. Hij kon zien dat ik een behoefte had onder de oppervlakte. Een behoefte om meer dan alleen een klap uit te delen, maar om bloed te vergieten.

Hij wist wat ik nodig had, en dat was de Inferno. Hij stelde me voor aan de eigenaar, Reggie. Een grote, grizzly man van ongeveer zes-zeven met een baard en een kaalgeschoren hoofd. Hij heeft tatoeages langs zijn schedel die van oor tot oor reiken, vlammen en botten en zoveel dood dat ik me afvraag of het staat voor de levens die hij zelf heeft genomen. Ik weet het niet. Ik vraag het niet.

Reggie is aardig genoeg voor me, hoewel dat in het begin niet zo was. In het begin was hij kil, gaf niet echt om mij of om het feit dat ik in zijn ring wilde vechten. Reggie vocht met Corgan over mijn vermogen om te vechten, en zei dat hij me gewoon een doodswens gaf. Hij realiseerde zich niet dat mijn kleine, dunne gestalte geen zwakte is. Het is een behendigheid, een snelheid op mijn voeten. Het is een kracht die in mijn spieren huist en gretig het bloed van een moordenaar pompt. Mensen onderschatten me. Ik ben geen meisje met gespierde armen en een six-pack. Misschien zou ik dat wel moeten zijn. Ik ben gespierd, maar niet overduidelijk.

Ik denk dat tijdens mijn eerste gevecht, Reggie een gebed voor me zei. In zijn hoofd, weet ik zeker dat hij met de schoonmakers afstemde om mijn lijk uit de ring te dragen. Hij geloofde niet in mijn kunnen of mijn duisternis, en vond de zwakste, domste klootzak om tegen mij te vechten. Ik legde hem binnen enkele minuten op zijn rug, bloed stroomde uit zijn neus in zijn oogkassen terwijl ik achter hem stond met nauwelijks een haperende ademhaling.

Sindsdien heeft Reggie me vechters gegeven waar ik zonder veel moeite tegen kan vechten. Toegegeven, ze zijn sterker dan de eerste man. Tegen de tijd dat ik klaar ben, loopt het zweet langs mijn slapen, maar ik kan nog steeds veel te gemakkelijk tegen ze vechten.

Reggie gelooft niet dat ik het in me heb. Dat, of hij is van me gaan houden en wil me nog een dag zien leven. Hij kiest mijn gevechten met precisie. Ik kan hier alleen in het weekend komen, en ik weet dat Reggie die gevechten gebruikt om de zwakste vechters uit te kiezen die naar de Inferno komen. Hij laat me niet kiezen. Hij is kieskeurig, en zijn regels zijn niet te buigen.

Vanavond is weer zo'n avond dat ik tegen iemand vecht die plat op zijn kont zal liggen. Ik ben het enige meisje dat vecht, en het maakt de mannen woedend die ik neersla. Maar dat betekent niet dat ze zwak zijn, want dat zijn ze niet. Het zijn gespierde, gespierde mannen die kunnen doden met een knip van hun polsen.

Ze onderschatten me gewoon allemaal. Het kleine meisje met haar kleur van pure chocolade, en ogen zo blauw als de Stille Oceaan. Het maakt ze woedend dat ik ze kan laten bloeden en pijn doen.

Ze weten ook niet dat ik pas zeventien ben.

Niemand weet dat. Niet Reggie, niet Corgan. Ze denken allemaal dat ik achttien ben, en ik hou het verborgen tot ik legaal volwassen ben, want als ze me eruit schoppen, ben ik de kluts kwijt.

De Inferno is het enige dat me gezond houdt. Hier binnenkomen is alsof je een paar natte, jeukende kleren van je afwerpt. En dat ondraaglijke gevoel komt onmiddellijk terug als ik naar huis ga. Ik heb de Inferno nodig.

Ik heb het nodig als lucht.

Ze laten hier minderjarigen toe. Ik heb slungelige zeventienjarige dakloze jongens gezien die iets te stellen hebben met alles wat ademt. Maar ik weet dat zodra ik zeg dat ik een jonge, gebroken vrouw ben, ik terug naar huis word gestuurd met een tik op mijn kont.

Ik schrik op uit mijn gedachten als er op de zware deur wordt geklopt, en die schuift open als Corgan zijn hoofd naar binnen steekt. Hij is een aantrekkelijke man, altijd gekleed in een sweater en een trui met capuchon. Maar hij is in de veertig en behandelt me meer als een surrogaatdochter dan als een aantrekkelijke vrouw.




Hoofdstuk één (2)

"Je bent aan de beurt, Rave." Hij kijkt me op en neer, controleert of ik klaar ben voor hij de deur dicht doet zonder nog een woord te zeggen.

Ik leg de tape neer op de bank naast me en haal diep adem terwijl ik een blik werp in de spiegel naast me die van vloer tot plafond reikt. Mijn zwarte sportbeha en strakke spandex short vormen zich naar mijn lichaam. Mijn haar zit in een strakke paardenstaart boven op mijn hoofd, en de witte tape zit stevig om mijn handen.

Verder niets.

Geen schoenen voor mij, hoewel het geen vereiste is. Sommigen dragen schoenen, anderen sokken met grip. Anderen gaan blootsvoets, zoals ik. Ik moet blootsvoets zijn, want het is gewoon een extra gewicht op mijn lichaam dat ik niet nodig heb.

Dan is er nog het feit dat sommige mensen wapens kunnen meebrengen. Sommigen brengen koperen knokkels mee, anderen billy clubs. Geen wapens, dat is de enige beperking van de Inferno. Alle andere weddenschappen zijn off.

Winnen of verliezen, doden of gedood worden. Overleven van de sterkste. Als je dat niet doet, hoor je hier niet thuis.

Mijn handen gaan naar mijn haar, en ik maak mijn paardenstaart nog eens vast voordat ik me omdraai en de zware deur open. Het is donker hier beneden, vochtig en koud. De tunnels onder Portland zijn verbouwd en gemanoeuvreerd tot een krankzinnige put waar mensen vechten en neuken.

Er hangt een sfeer die zowel claustrofobisch als euforisch is.

De zolen van mijn voeten wrijven tegen het vochtige grind als ik naar het lawaai loop, de dunne, ondiepe tunnel wordt breder naarmate ik bij de hoofdruimte kom. Er zijn geen tafels of bars of zelfs maar verdomde stoelen. Je staat, dat is je enige optie.

Ik baan me een weg door de verduisterde hal en in het licht, de menigte wordt wild als ze me zien. Mijn populariteit is de laatste maanden alleen maar gegroeid. Ik houd mijn ogen afgewend als ik door de achterkant van de zaal loop, en voel Corgan met zijn hand op mijn schouder slaan. "Nog vragen?" vraagt hij, terwijl hij al weet dat ik er geen heb.

Mijn lichaam verkrampt als zijn hand mijn huid raakt. Aanraking is iets waar ik van terugdeins. Hij weet dat, maar hij is normaal en voor hem is aanraking een tweede natuur. Voor mij is aanraking taboe, verboden. Het is net als spinnen die op mijn huid kruipen.

Ik verafschuw het.

Hij heeft er geen last van. Hij kent mijn onvermogen om om iemand te geven, behalve mijn nicht. Zij is de enige persoon die ook maar een greintje emotie uit me kan rukken. Alle anderen, zelfs Corgan, doen er niet toe. Dat betekent niet dat ik hem niet mag. Ik zou iemands keel doorsnijden als ze hem bedreigden. Ik heb een vreemde... genegenheid als het over Corgan gaat, maar het gaat nooit verder dan dat.

Hij is hij, en ik ben ik.

Ik schud mijn hoofd en stap uit zijn greep. Ik wil niets weten over mijn tegenstander. Ik geef niet om zijn levensverhaal of hij wel of geen familie heeft of dakloos is. Het kan me niet schelen. Ik ga er liever blind in. Ik tegen hem. Laten we de menselijkheid buiten de Inferno houden. Ik weet dat sommige mensen elk detail willen weten. Lengte, gewicht, stats, waar hij verdomme geboren is en hoe laat. Ik wil het niet weten. Geen enkel detail.

Ik duik onder het touw en duw de bovenste rij een beetje omhoog zodat mijn haar er niet aan blijft haken. De ruwe mat van de ring is bruin gekleurd van de vele pogingen om het bloed eraf te krijgen. Het is nu alleen nog een verkleurde lichtgrijze en bruine mat.

Ik hoor mijn hart in mijn oren terwijl de opwinding me overvalt. Ik heb dagen gewacht op het volgende gevecht. Mijn huis verlaten is altijd een strijd. Dingen zijn... ruw. Maar ik ben hier, en ik kan eindelijk weer mezelf zijn.

Ik draai mijn nek van links naar rechts, luisterend naar het eindeloze gekraak. Ik hoor mijn naam steeds maar weer roepen. Zingen. Gejuich. Ze willen me oppeppen, maar ik overstem de stemmen en concentreer me op het hier en nu.

Ik ben op de plaats waar ik niet hoef te verbergen wie ik ben. Ik kan mezelf zijn en hoef me geen zorgen te maken over oordeel of angst om te knappen. Opblazen en uit je dak gaan tegen je tegenstander is hier welkom. Ze gedijen op die shit. Maar hierbuiten moet ik me inhouden en doen alsof ik de lieve, verlegen Raaf ben die mijn oom en tante willen dat ik ben.

Mijn naam galmt door de ondergrondse en ik sluit mijn ogen, ik wil het allemaal blokkeren. Ik heb geen vechtnaam. Dat heeft niemand hier. Het is gewoon een constante, Raven, Raven, geschreeuwd vanuit het diepst van hun longen.

De dreun die weerklinkt onder mijn voeten waarschuwt me voor mijn tegenstander. Ik bespaar hem nauwelijks een blik terwijl ik mijn knokkels op en neer beweeg. Ik kan zien dat hij groot is, alleen al aan zijn voeten. Ik ben ervaren en waarschijnlijk psychotisch genoeg om zijn gewicht aan zijn stappen te zien. Ik denk dat hij ergens rond de 200 pond is, plus of min een paar hamburgers. Hij lijkt niet al te lang, misschien rond de vijf-tien of zoiets. Ik heb korter gehad. Ik heb grotere gehad.

Er is geen omroeper. Geen bel. Niets om ons te waarschuwen dat het gevecht begint. Er zijn eigenlijk geen regels. Als de persoon neer is, kun je je medemenselijk genoeg tonen om te stoppen, of je kunt doorgaan tot je tegenstander zijn laatste adem uitblaast.

Ik weet wat er op het spel staat. Ik ken mijn risico's door keer op keer deze ring in te gaan. Ik kan het opnemen tegen iemand die nog psychotischer is dan ik. Maar ik heb nog nooit een gevecht verloren, dus ik tel mijn verdomde sterren.

Als het geschreeuw weerklinkt, kijk ik eindelijk op en zie een man met kort haar en een schaduw van vijf uur. Hij heeft een grommend gezicht en een gescheurde buik. Op zijn linkerarm en rechterbeen staan tatoeages, tribale lijnen en draaikolken die er zo chaotisch uitzien dat ik er duizelig van word.

Hij klemt zijn kaak op elkaar, en ik weet dat hij niet blij is dat hij met een meisje vecht. Het kan hem niet schelen, want als hij dat wel is, wordt het een klote gevecht. Daar heb ik er genoeg van. Ze weigeren een vuistslag te geven, wat me alleen maar bozer maakt. Vecht verdomme gewoon. Dat is waarom je hier bent.

Mensen zijn zulke watjes.

Hij tilt zijn handen op, zijn eigen vingers omwikkeld en klaar voor de strijd. Ik til de mijne ook op, en dat is het stille startsein. De denkbeeldige bel rinkelt in mijn oren, en we zijn vertrokken.

Hij stuitert op zijn voeten en glijdt naar de linkerkant van de ring. Ik loop naar rechts, mijn benen kruisen over elkaar als ik heen en weer stap. Ik ben minder aan het acteren en meer klaar om hem gewoon in zijn gezicht te slaan. Hij wil echter geen stap vooruit zetten, aan de manier waarop hij van voet naar voet stuitert.




Hoofdstuk één (3)

We doen deze dans, totdat hij eindelijk naar voren stapt. Eén schuifelbeweging met zijn linkerbeen en zijn zwakte wordt duidelijk. Zijn rechterarm buigt een beetje, klaar om met zijn linker te zwaaien. Ik breng mijn been omhoog en schop hem in zijn milt. Hij slaakt een lage puf en kromt zich voor een moment. Ik stap naar voren en sla hem recht in zijn nek. Ik zie hoe zijn gebogen hoofd verstijft, zijn ogen oplichtend naar de mijne.

Hij is kwaad nu.

Hij staat op zijn volle lengte en torent boven mij uit. Hij slaat me in de borst, en ik zweer dat als ik een normaal mens was geweest, mijn hele lichaam verbrijzeld zou zijn. Het zal een blauwe plek achterlaten, maar blauwe plekken genezen. Daar heb ik geen problemen mee.

Hij stapt snel op me af, klaar om me neer te slaan. Maar ik verwacht het, en ga uit de weg, glip onder zijn arm door en kom achter hem. Zijn rug zwelt van frustratie, en ik raak hem in zijn nieren en schop hem achter zijn knieën, waardoor zijn benen knikken. Hij valt op zijn knieën en is klaar om meteen weer op te staan, maar ik spring op zijn rug. Mijn arm klemt zich om zijn nek, en ik trek strak, zijn zuurstof afsnijdend.

Zijn arm zwaait naar achteren en raakt me in de zijkant van mijn hoofd. Het zorgt er alleen maar voor dat ik me nog steviger rond zijn nek klem. Dit is het moeilijkste gedeelte. De lijn tussen het afsnijden van hun circulatie om ze bewusteloos te maken en ze gewoon doden. Ik kan beide doen. Ik kan beide doen.

Ik kies leven voor hem vandaag.

Ik sluit het drukpunt af, en zijn klappen op mijn hoofd doen me pijn, maar worden zachter als hij licht in zijn hoofd wordt. Hij gaat weer omhoog om me te slaan, maar zijn hand stopt halverwege en valt op zijn zij omdat hij zijn gevecht verliest. Hij valt voorover, en mijn handen schieten voor me uit om mijn val op te vangen.

De menigte wordt gek. Ik geef ze geen blik of een greintje waardering als ik van hem afrol, op handen en knieën ga zitten en mijn hoofd leegschud. Die klootzak had me een hersenschudding kunnen bezorgen met zijn gespierde vuisten, maar ik voel geen enkel teken, nog niet tenminste, dus ik denk dat het wel goed zit.

Ik sta op en loop naar de achterkant van de ring als mijn tegenstander zich begint te roeren. Hij weet dat zijn gevecht voorbij is, en ik kan de trilling voelen als zijn voeten de andere kant op lopen.

Corgan staat me op te wachten met een flesje water. Ik ruk het uit zijn handen, open de dop en slik de helft door.

"Je hebt het verdomd goed gedaan, Raven! Je hits zijn on point!"

Ik knik en geef hem een kleine glimlach, alleen omdat hij degene is die me alles heeft geleerd wat ik moet weten.

"Bedankt, Corgan. Ik waardeer het."

"Zie ik je in de sportschool?" Hij wacht geduldig op mijn antwoord, en ik geef hem een snelle knik voordat ik terug loop naar de kluisjes. Terug naar de stilte en in de duisternis.

Ik heb genoeg gehad voor vandaag.

Eindelijk voel ik me zoals ik ben. Maar het is maar tijdelijk. Op het moment dat ik mijn kleren weer aantrek en weer in Raven Abbott kruip in haar respectabele outfit en houding, voel ik me weer verstikt en zo verdomd on-mezelf.

De twintig minuten durende rit naar huis zou niet zo'n vreselijke rit moeten zijn. Maar dat is het wel. Elke kilometer die voorbij gaat van de stad naar het bos is ondraaglijk. Bij elke bocht die ik neem, laat ik een stukje van mezelf achter. Ik laat de echte ik achter in de kleedkamer en strijk mijn gezicht glad, zodat ik een bedrieger word die ik begin te haten. De enige reden waarom ik besluit terug te gaan naar de plek die me het meeste ongenoegen bezorgt, is voor mijn nicht.

Aria.

Zij is wat me op de been houdt. In een wereld die me elke keer belazerd heeft, is het mijn nicht die een draadje van mij in het licht houdt.

Zij is mijn licht.

Zij is het enige dat me ervan weerhoudt het volledig te verliezen. Ze is maar een paar maanden jonger dan ik, net zeventien geworden. Ze kijkt tegen me op, terwijl ze ook mijn beste vriendin is. Ik zeg haar dat ik de laatste persoon ben die ze als rolmodel moet zien. Ik ben alles waar ze tegen moet vechten. Kijk naar me en weet dat dit is wie je niet moet zijn. Streef ernaar om tegen de stroom in te vechten.

Maar zij ziet het niet. Ze ziet geen duisternis in het licht. Ze ziet het kwaad in mijn ogen of het gif in mijn hart niet. Daarom hou ik van haar, maar ik haat haar er ook om.

Ik wil niet dat ze wordt zoals ik.

Haar ouders, aan de andere kant, ik weet dat ze alles zouden doen om me in de kelder op te sluiten. Me af te zonderen van de wereld en dag en nacht voor me te bidden. Ze vechten tegen het onvermijdelijke. Ze doen alsof ik een van hen ben. Ze doen alsof ze me kunnen redden van wat ik zal worden.

Ze weten niet dat het te laat is. De dag dat ik geboren werd, was de dag dat ik vervloekt werd. Ik ben wat ik ben.

Er is geen stoppen aan, hoe hard ze ook het tegenovergestelde wensen.

Tot dit jaar, hebben Aria's ouders ons thuis les gegeven. Pas toen de pastoor in de kerk over deze school sprak, begonnen Aria's ouders te denken dat sociale interactie ons dichter bij God zou brengen.

Ik ben nooit naar school geweest. Zelfs voordat ik hier kwam, was ik thuis afgezonderd, overgeleverd aan mijn eigen bronnen en mijn eigen weg zoekend. Ik had nooit contact met kinderen van mijn eigen leeftijd. Ik sprak alleen met mijn leraren. Dus toen ik bij mijn oom en tante ging wonen, was het niet anders voor me.

Maar nu, de plotselinge verhuizing naar een echte school heeft mijn maag in de knoop. Het is ook niet zomaar een school. Het is een privéschool zonder echt privé te zijn. Ik heb het opgezocht. Het is prestigieus. Hoog aanbevolen. De enige reden dat we hierheen kunnen is omdat de kerk waar mijn oom en tante werken, direct samenwerkt met de school, en we een beurs zouden krijgen. Volledig betaald. Geen schoolgeld. Ik denk dat als dat zo was, we hier niet heen zouden gaan. Ze zouden het niet kunnen betalen.

Ik ben... nerveus. Het is iets waar ik opgewonden over zou moeten zijn, maar dat ben ik niet. Helemaal niet. De afzondering door de jaren heen heeft me asociaal gemaakt. Te veel mensen en ik gaan niet samen. Als ik in de ring ben, ben ik in staat om het te blokkeren. Zodra ik uit de ring ben, vlucht ik.

Ik weet niet hoe ik het ga redden in een menigte van kinderen van mijn leeftijd.

Blackridge Voorbereidende School.




Hoofdstuk één (4)

Ik ben er nog niet klaar voor. Ik zal er nooit klaar voor zijn. Maar ik moet het doen, want ik laat Aria daar niet alleen naar toe gaan.

Als ik onze straat inrijd, word ik meteen bedekt door zware bomen als ik onze lange oprijlaan oprijd. We wonen in een oudere boerderij tussen de bossen en de stad Portland. Het is vol schoonheid en ook een griezelige sfeer die je niet kunt ontsnappen. Misschien is het gewoon het huis waarin ik woon, met de religieuze voorwerpen die elke centimeter versieren. Het voelt alsof ik 24 uur per dag in de gaten word gehouden. Voortdurend beschaamd om wie ik ben. Van wie ik afkomstig ben.

Ik zie alle lichten branden als ik naar het huis rijd, de lichtblauwe zijkant ziet er grijs uit in de nacht. De auto's van mijn oom en tante staan naast het huis op de oprit met grind, en Aria's Honda staat achter die van hen. Ik stop naast die van Aria en zet mijn auto uit. Ik open de middenconsole en pak het kleine kettinkje dat onderop ligt.

Ik ben twee verschillende mensen.

Ik leef in een leugen.

Maar het zijn de regels waar ik me aan moet houden om geen straf te krijgen, en zolang Aria bij me is, zal ik haar niet in de steek laten.

Ik spring eruit en laat mijn rugzak op de achterbank. Er zit een beetje bloed op mijn kleren van mijn tegenstander vanavond, en ik weet dat tante Gloria een woedeaanval zou krijgen als ze het zag.

Ze zijn zeer religieus. Een constante dag en nacht van bidden, kerk op zondag, een huis vol met kruisen en Zuster Maria's. Het is onontkoombaar.

Ze hebben ons thuis les gegeven omdat ze geloven dat openbare scholen de duivel aanbidden.

Ik mag thuis niet naar de radio luisteren omdat ze denken dat alle stations de duivel aanbidden.

We hebben geen tijdschriften uit winkels omdat ze weer denken dat People en Lifestyle de duivel aanbidden.

Pas toen hun pastoor zei dat deze school ons op het rechte pad zou brengen, besloten ze dat we onze vleugels konden uitslaan.

Het is allemaal onzin.

Ik rits mijn sweatshirt tot aan mijn nek dicht en pas mijn spijkerbroek aan terwijl ik naar binnen ga. Het kruisje om mijn nek is koud omdat ik de hele avond in de auto heb gezeten. Verplicht thuis, maar ik doe het af op het moment dat ik vertrek.

Hoe kun je God loven als je lichaam gemaakt is van zonden?

Ik loop de krakende houten trap op en duw zachtjes door de deur, wensend dat ik stil kon zijn, hoewel ik weet dat ze een sonisch gehoor hebben. Tenminste als het over mij gaat. Ik zou niet op mijn tenen moeten lopen rond mensen die als mijn familie beschouwd zouden moeten worden. Ik zou niet moeten doen alsof ik een baan in de bibliotheek heb, zodat ik kan gaan vechten. Dat zouden ze nooit toestaan. Mij toestaan te doen wat ik wil is hetzelfde als mij controle geven.

Controle is taboe in dit huis. Controle betekent dat ik mezelf aan de duivel geef. Ze willen de riem oprollen en me zo strak houden dat ik nog geen centimeter speling heb. Ze genieten van mijn strijd.

Het kleine stapeltje geld dat ik van de Inferno krijg wordt verdeeld. De helft gaat naar mijn oom en tante, want het is niet genoeg dat ze mijn leven tot een hel maken, ze moeten ook mijn verdiensten incasseren. De andere helft gaat naar een geheime plek in mijn kamer. Als ik genoeg geld heb, ben ik van hen verlost. Ik zal Aria meenemen, en we zullen eindelijk vrij zijn.

Tot dan, blijf ik opgesloten in mijn kooi.

"Je bent laat," zegt tante Gloria vanuit haar schommelstoel in de woonkamer. Ze heeft een televisieprogramma aan, hoewel ik denk dat het gewoon een herhaling is van de eredienst van afgelopen zondag. We hebben hier geen kabel. Alleen herhalingen en vooraf opgenomen goedgekeurde uitzendingen zijn toegestaan.

"Sorry, ik ben de tijd vergeten." Ik leg mijn sleutels op het aanrecht en loop door de keuken die nog ruikt naar verse beboterde broodjes van het avondeten.

"Je hebt je diner gemist. En je nam je telefoon niet op toen ik belde." Ze schuift van de vloer en schommelt een beetje heen en weer. Ze heeft een rol garen in haar hand en twee naalden, waarmee ze de duizendste gehaakte deken in dit huis aan het maken is.

"Het spijt me." Ik huiver, omdat ik weet dat ze meer geïrriteerd is dan ze laat merken.

Ze knikt naar de trap. "Je moet naar boven gaan en douchen, je gebeden opzeggen en naar bed gaan. Het is al laat."

Ik knik en kijk achter haar naar de grote foto van Jezus aan het kruis. Bloederig. Het is morbide. Te beeldend en te grafisch om aan de muren te hangen, maar ze willen dat we een herinnering hebben aan wat we in het leven hebben en waarom we überhaupt leven. Het zit al in mijn hoofd sinds ik hier een voet binnenzette.

Ze kunnen allebei als gek beschouwd worden. Nog gekker dan ik, en dat wil wat zeggen. Ze dwongen me voor het slapen gaan uit de bijbel voor te lezen. Normaal gesproken word je als kind voorgelezen voor het slapen gaan, maar ik moest verschillende passages onthouden en citeren.

De ergste keer was nadat ik een passage had gelezen en mijn oom tegen me zei: "God vergeeft je zonden, maar als je jezelf niet volledig aan God geeft, ga je naar de hel en zal Satan voor eeuwig het heetste water op je tong laten vallen."

Weet je wat dat doet met een kind? De angst die het in mijn lichaam heeft gebracht? Het is niet iets wat ik ooit zal vergeten. De gedachte alleen al bezorgt me rillingen over mijn ruggengraat.

"Ga naar bed, Raven. Je hebt al een gebed gemist vanavond, het heeft geen zin om er nog een te missen." Ze tskt, draait haar hoofd terug naar haar aanbidding en wiegt terwijl ze doorgaat met het maken van de meest afzichtelijke deken van mosterdoranje en verbrand rood.

Het is afschuwelijk.

Ik draai me om, grijp met mijn hand de versleten houten leuning vast terwijl ik naar boven ga.

Op de overloop kijk ik naar links en zie de kamer van mijn oom en tante. Oom Jerry knielt op de vloer met zijn rug naar me toe, de riemen van zijn bretels rekken uit bij elke ademhaling. Zijn handen zijn gevouwen op het navy dekbed terwijl hij onsamenhangend mompelt.

Hij is aan het bidden.

Ik kan zijn woorden niet verstaan, maar hij is diep in gedachten. Ik denk dat hij niet eens doorheeft dat ik binnenkom.

Ik glip langs zijn kamer, ik wil niet storen en ik heb geen zin in weer iemand die tegen me loopt te zeuren over goed en kwaad.

Ik loop door en kom bij Aria's kamer. Een grote A en een kruis hangen op haar oude houten deur. Ik schud mijn hoofd.

Ze is gehersenspoeld, net als de rest van hen. Ik weiger mijn echte overtuigingen met haar te bespreken uit angst dat ze me zal haten. Ik denk dat ze weet hoe ik me voel, maar haar eigen ouders, die haar zo veel anders behandelen dan mij, houden van haar en leren haar dat God haar redder is.




Er zijn slechts enkele hoofdstukken te plaatsen, klik op de knop hieronder om verder te lezen "Leef voor de dood"

(Je wordt automatisch naar het boek geleid wanneer je de app opent).

❤️Klik om meer spannende content te lezen❤️



Klik om meer spannende content te lezen